Bunyans doopstandpunt en zoeken naar eenheid
Hoewel de bekende John Bunyan (1628-1688) baptist was, verlangde hij naar eenheid met al Gods kinderen die een ander doopstandpunt voorstonden. Mijns inziens ging Bunyan hierin een Bijbelse weg. Ergens las ik dat hij vele kinderdopers hoger achtte dan zichzelf. O, wat siert het een gelovige als hij ootmoedig is! Vooral als het over een bepaald standpunt gaat is onmisbaar nodig: ‘Doet geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zichzelven’. (Filip. 2:3). Dat geve de Heere mij en u tot Zijn eer!
In een geschrift verantwoord Bunyan zich waarom hij Avondmaal wenst te houden met heel Gods huisgezin. Ook met kinderdopers. Het boekje is getiteld: ‘over de toelating tot s’ Heeren tafel en de broederschap der Christenen’. Op grond van de Schrift denkt hij dat dit de wil van de Heere is.
Het is veel beter om het hele geschrift te lezen, maar ik noem toch een paar dingen. Bunyan zag de doop niet als de toetreding tot de gemeente, omdat dit ook niet zo was bij Johannes de Doper (Matth. 3), de kamerling (Hand. 8) en Cornelius (Hand. 10). Bunyan gaat erg ver als hij de doop (een niet onbelangrijke) bijzaak noemt. Hij kreeg hierdoor veel kritiek van verschillende baptisten.
Voor zover wij weten bleef Bunyan bij zijn standpunt, omdat hij de doop van de gelovigen als een gewetenszaak zag waarin het ene kind van God meer licht had als het andere. Door de Schrift overtuigd, woog Bunyan het zwaarst dat een verschil in doopstandpunt nooit een scheiding in Gods huisgezin mag geven! Hierin val ik hem hartelijk bij!
Verder doet Bunyan in dit geschrift een ‘geloofsbelijdenis’ en schrijft over kernzaken als: de rechtvaardigmaking, de uitverkiezing, de roeping, het geloof, de bekering, de liefde, de Schriften en de overheid. Terecht noemt hij het dat het moet gaan om de kern van het Evangelie. Het ware geloof in Jezus Christus en een heilige wandel in de vreze Gods. Deze kernzaak mag en moet Gods kinderen in liefde aan elkaar verbinden.
Zeer indringend vermaand hij tot eenheid. Ik citeer een klein stukje:
“Ik keer nu terug, tot degenen die door de levendmakende roeping zichtbare gelovigen zijn, en ter oorzaak van de vroeger vermelde zaken op een afstand van elkaar staan: Broeders, SLUIT VREDE, SLUIT VREDE! Zijt één gelijk de Vader in Christus één is”.
Opvallend kort, maar wel duidelijk geeft Bunyan zijn (mijns inziens Bijbelse) doopvisie weer:
Vraag. Maar waarom worden zij dan gedoopt?
Antwoord. Opdat hun eigen geloof door dat zinnebeeld zal versterkt worden in de dood en de opstanding van Christus. En dat zij zelf zouden zien, dat ze beleden hebben dat ze dood en begraven hem met de Hem in nieuwigheid des levens zijn opgestaan.
“Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft” (Kol. 2:12).
“Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden”. (Rom. 6:4).
Hij was geen zegel voor de gemeente dat zij zo waren, maar leerde de personen zelf, dat zij zo behoorden te zijn. De doop verzegelde aan hun eigen geweten de vergiffenis der zonden, indien zij met een ongeveinsd geloof Jezus Christus hadden aangenomen.
“Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus”. (Gal. 3:26).
“Anders, wat zullen zij doen die voor de doden gedoopt worden, indien de doden ganselijk niet opgewekt worden? Waarom worden zij voor de doden ook gedoopt?” (1 Kor. 15:29).
“En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen” (Hand. 2:38).
‘En ik werd gedachtig aan het woord des Heeren, hoe Hij zeide: Johannes doopte wel met water, maar gijlieden zult gedoopt worden met den Heiligen Geest’. (Hand. 11:16).
‘Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is van de vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is ener goede consciëntie tot God, door de opstanding van Jezus Christus’. (1 Petr. 3:21).
Ds. G.J. Roukens