Meditatie week 8 - 2024

Voorbereiding Heilig Avondmaal Charles Drelincourt

(met toestemming overgenomen van www.theologienet.nl) 

Mijn Heere en mijn God, U nodigt mij door Uw genade tot de heilige maaltijd van Uw eniggeboren Zoon, 
mijn Zaligmaker, Jezus Christus. Maar als ik overdenk Wie U bent en wie ik ben, hoe rijk en kostelijk de 
goederen zijn die U bereid hebt, en hoe gering de bekwaamheid die ik heb om deze te ontvangen, dan is 
mijn ziel beangst en ik beef bij het naderen tot Uw grote heerlijkheid. Bij U, o Heere, is de gerechtigheid, 
maar bij mij de beschaamdheid des aangezichts, Dan. 9:7. Want U bewoont een ontoegankelijk licht, 1 
Tim. 6:16, en ik ben verzonken in een afgrond van duisternissen, Openb. 4:8. U bent de Heilige der 
heiligen en de Heiligheid Zelf en ik ben niet anders dan onreinheid; van de voetzool af tot het hoofd toe is 
er niets gezonds, Jes.1:6. De wereld heeft mij bedorven; mijn vlees heeft mij verleid, en de satan heeft mij 
geheel verwond. Zie, op Uw heiligen zou U niet vertrouwen en de hemelen zijn niet zuiver in Uw ogen, 
Job 15:15, hoeveel gruwelijker en stinkender zal ik zijn, ik, ellendig mens die ik ben, die het onrecht 
indrink als water, v.16. Indien de serafijnen, die branden van ijver en vurigheid tot Uw dienst, Jes. 6:2, zich 
verbergen voor Uw aangezicht, met welk een stoutmoedigheid zal ik daar durven verschijnen, ik die flauw 
ben in ijver en lauw in mijn gebeden, die mij niet begeef tot Uw dienst dan uit gewoonte en die meer 
genegen ben tot de dingen dezer wereld dan wel tot bevordering van Uw eer?

De heilige apostel Petrus achtte zich niet waardig in één scheepje te zijn met de Zoon van God; want toen 
hij de kracht van Zijn Godheid bekend had, riep hij uit: Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig 
mens, Luk 5:8. En ik, Heere, die de grootste der zondaren ben, zal ik aangaan om te zitten aan Zijn tafel 
om mij te verzadigen met Zijn wellusten en mij één lichaam te maken met Hem?
De heilige Johannes de Doper, de grootste onder die van vrouwen geboren zijn, en die U van 's moeders 
lijf aan vervuld had met de Heilige Geest, achtte zich niet waardig nederbukkende de riem Uwer schoenen 
te ontbinden, Mark 1:7. En ik, die de snoodste onder alle schepselen ben, ik, die van de buik aan een 
overtreder ben genaamd, Jes. 48:8, en wiens leven niets is dan een keten van ongerechtigheid, zal ik mij 
verheffen tot de hemel om daar aan te raken de Koning der ere en Hem in te halen in het huis van mijn 
ziel? Ik, die bedekt ben met onreinheden en zoveel gruwelijke zonden, zal ik verschijnen aan deze heilige 
maaltijd, waarbij de engelen staan als gedienstige geesten die tot dienst uitgezonden worden om dergenen 
wil die de zaligheid beërven zullen, Hebr. 1:14? Daar, waar God vooraanzit als Meester van de maaltijd, 
waar de spijs en drank is het vlees en bloed van de Zoon? Zal ik dat onbevlekte Lam, 1 Petr. 1:19, 
aanschouwen met onkuise ogen, vol bedrieglijk lonken? Zal ik het Brood der machtigen aanraken met 
mijn onreine lippen, Ps. 78:25; Jes. 6:5, en een leugenachtige mond? Of zal ik de Koning der koningen 
herbergen in een varkenskot, in een hart vervuld met vuile begeerlijkheid?

Ik herinner mij, Heere, dat U, toen U de Joodse hoogtijden instelde, dit gebod gaf: Niemand zal ledig voor 
Mijn aangezicht verschijnen, Deut.16:16. Op deze hoogtijdag der christenen, waartoe U ons roept door 
het geluid van de bazuin van het Evangelie, niet om ons te doen gedenken de lichamelijke verlossing uit 
Egypte, maar om te houden de gedachtenis van de geestelijke verlossing van de zonde, de dood en de hel; 
niet om voor U te eten de eerste vruchten van het land van Kana in, Lev.2:14, maar om te smaken de 
eerste liefelijkheden van het hemelse Jeruzalem; niet om te verschijnen als vreemdelingen, maar als 
medeburgers der heiligen, metgezellen der engelen en huisgenoten Gods, Ef. 2:19. Zult U mij (zeg ik) 
Heere, ontvangen op deze voortreffelijke dag, mij, die zonder Godsvrucht ben; die zonder ijver, zonder 
liefde en zonder goede werken ben? In dezelfde wet van Mozes, Num. 19:11, was het degene die een dode 
aangeraakt had, verboden te komen tot het altaar waar de offeranden opgeofferd werden, die maar 
voorbeelden waren van die offerande, die Jezus Christus Gode geofferd heeft tot vergeving van onze 
misdaden, Hebr. 9:23, 26, 28. En zou het mij dan onder het Evangelie toegestaan zijn te komen tot de 
tafel, waar de gekruiste Jezus Christus Zich mij aanbiedt met al Zijn weldaden? Mij, zeg ik, die zich zonder 
ophouden bekommert met dode werken, Hebr. 9:14, in plaats van de levende God te dienen, en die zelfs 
dood ben door mijn zonden en misdaden, Ef. 2:1, zonder een oprecht behagen of werkzaamheid wat de 
geestelijke en hemelse dingen aangaat?

Ach Heere, mijn God, ik word van twee zijden gedrongen: want als ik mij van deze heilige tafel onthoud, 
zo ben ik mijn Zaligmaker ongehoorzaam, Die mij gebiedt Zijn dood te verkondigen totdat Hij komt, 1 
Kor. 11:26. Ik vervreemd mij dan van de Oorsprong des Levens, ik verzaak de zegelen des verbonds, en 
de panden van Uw liefde, 2 Kor. 1:22, en indien ik daar onwaardig toega, 1 Kor.11:27, zo vrees ik mij een 
verdoemenis te eten en te drinken en verschrikkelijke oordelen op mij te halen. Want indien het vuur, dat 
van God afkwam, Nadab en Abihu verstikte omdat zij met een vreemd vuur voor God waren gekomen, 
zal God, Die een verterend vuur is, Hebr. 12:29, mij niet verslinden indien ik Hem genaak met het vuur 
der twisting en met de vlammen mijner begeerlijkheden?
Als de Bethsemieten met de dood gestraft werden omdat ze in de ark des verbond hadden gezien, zal ik 
mij de eeuwige dood en vloek dan niet schuldig maken als ik met boze ogen en besmette handen begin te 
aanschouwen en aan te raken Jezus Christus, de Zoon van de levende God, in Welke verborgen zijn al de 
schatten der wijsheid en der kennis. Kol. 2: 3.
Indien degene die zonder bruiloftskleed aan de tafel der koninklijke maaltijd gezeten was, geworpen werd 
in de buitenste duisternis alwaar wening en knersing der tanden is, Matth. 22: 13, dan vrees ik, indien ik tot 
deze maaltijd van de Koning der koningen ga, geworpen te worden in de eeuwige pijn van het helse vuur. 
Want ik heb het bruiloftskleed niet aan en ben niet alleen zonder versiering van gerechtigheid en 
onnozelheid, maar wat erger is, ik sleep noch de ketenen der ongerechtigheid en de vodden van de oude 
mens met mij mee. Ik draag het beeld des duivels en het teken der hel. O Heere, wilt Gij acht nemen op 
de ongerechtigheden, wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd worde, Psalm 130: 3,4. 
Bij de Heere onze God zijn de barmhartigheden en vergeving, hoewel wij tegen Hem gerebelleerd hebben. 
Maar, daar de zonde meerder geworden is, daar is Uw genade o goede God, te overvloediger geweest. 
Romeinen 5:20. In mijzelf neergeslagen zijnde, staat ik in U en door U, Klaaglied. van Jeremia 3:18. Ik ben 
geheel verslagen als ik denk aan verschrikkelijkheid van al mijn zonde. Maar hetgeen mij troost, is dat Uw 
meedogendheid niet teneinde zijn, Psalm 77: 9. En dat Jezus Christus gekomen is, niet om de 
rechtvaardigen te roepen, maar de zondaren tot bekering. Matth. 9: 13. O Heere, Uw goedertierenheid is 
tot in de hemelen, Uw waarheid tot de bovenste wolken toe. Psalm 56: 5

Wel is waar, dat ik van mijzelf leeg ben van alle goed, maar zelfs het ingaan in Uw huis is o Heere, een zee 
van rijkdom. Ik zal putten uit Uw schatten en dan mijn offeranden doen. Zo zal ik met uw knecht David 
zeggen: het is alles van U, en wij geven het uit uw hand, 1 Kron. 29: 14. Ik ben dood in mijn misdaden en 
zonden. Maar Heere, ik geef de moed daarom niet verloren. Want het brood dat Gij mij bereid hebt, is 
niet alleen om het leven te versterken, maar ook om doden op te wekken. Het is Jezus Christus, Johannes 
6: 51. Hij is de opstanding en het Leven. Hij is het die doden doet leven en roept de dingen die niet zijn 
alsof ze er waren. Romeinen 4:17.

Nadab en Abihu offerden U een vreemd vuur en verheugden zich in die vlam. Lev. 1. Maar ik Heere, 
verfoei mij in het stof en as. Ik wens dat mijn ogen springaders van tranen waren om de gloed van zonden 
uit te wissen. En ik kom tot U om die te verdrinken in de vloed van Uw barmhartigheden. De inwoners 
van Beth-Semes hadden geen vrijheid om in de ark te kijken. Maar ik heb een uitdrukkelijk bevel om te 
aanschouwen Jezus Christus Die het Beeld van de onzienlijke God is. Het Afschijnsel van Zijn 
heerlijkheid en het uitgedrukte beeld van de Persoon des Vaders. En Gij wilt niet alleen dat ik als in een 
spiegel 's Heeren heerlijkheid zal aanschouwen met onbedekt aangezicht, maar ook dat ik Hem zal 
aanraken, dat ik Hem zal omhelzen en in mijn hart herbergen. Ik bekend dat ik jammerlijk, ellendig, arm, 
blind en naakt ben. Maar ik wil de raad volgen die mijn Zaligmaker aan de gemeente van Laodicéa gaf. Ik 
zal van Hem kopen, goud in het vuur beproefd, opdat ik rijk mag worden. En witte klederen opdat ik 
bekleed mag worden en de schande mijner naaktheid niet gezien wordt. En ogenzalf opdat ik mag zien. 
Wanneer ik de armste mens van de wereld zou zijn, kan ik dit nochtans kopen, want de geestelijke 
goederen worden verkocht zonder geld, en om niet. O Heere Jezus, Gij Die mij meeste geeft, zult het 
minste mij niet weigeren, Romeinen 8: 32. Omdat U mij nodigt tot Uw maaltijd, daar U voor Mij Uw hart 
geopend hebt en de verborgenheden van Uw liefde hebt doen kennen, zo zult U mij ook een verandering 
van kleding geven, niet gehaald van Uw vijanden, zoals dit het geval was met wat Simson aan de Filistijnen 
gaf, Richt. 14:19, maar genomen van Uzelf, zoals het was met wat Jonathan aan David gaf, 1 Sam. 18:4, 
die hij beminde als zijn ziel. Want U bent ook de HEERE, onze gerechtigheid, Jer. 23:6 en 33:16. En U 
bent ons van God geworden wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing 1 Kor. 1:30.
Het gaat niet met deze heilige maaltijd die onze Zaligmaker bereidt als met die van Simon de Farizeeër, 
waar geen water was om Zijn voeten te wassen, noch olie om Zijn hoofd te zalven, Luk 7:44. Maar zoals 
bij het eerste Avondmaal Jezus Christus de voeten van Zijn discipelen waste en afdroogde met de linnen 
doek waarmee Hij omgord was, Joh. 13:5, zo wast Hij onze voeten als Hij ons het Avondmaal uitdeelt, 
maakt ze nat met Zijn bloed en droogt ze met Zijn blinkende zijden sluier, welke is de rechtvaardigmaking
der heiligen, Openb.19:8.

Is het waar dat David eertijds Mefiboseth barmhartigheid bewees, en, hoewel hij mismaakt was en met 
beide voeten hinkte, hem evenwel aan zijn tafel deed eten met de kinderen van de koning om Jonathans 
wil, zijn trouwe vriend, 2 Sam. 9:7, veel meer, Heere, hoewel mijn zonden mij mismaakt hebben gemaakt 
en ik mank ga in de wegen van uw geboden, hinkende aan beide zijden, zoals ik nu eens vervoerd ben 
door verkeerde vreze en dan door dwaze hoop, dartel in voorspoed en ongeduldig in tegenspoed, zo zult 
U mij niettemin ontvangen aan Uw tafel en zult U mij te eten geven met de kinderen van de Koning der 
koningen, daar ik een kind ben van Hem, Die U bemint en in Wie U van alle eeuwigheid Uw welbehagen 
hebt, Matth.3:17. Ik weet wel, dat ik mismaakter ben dan Mefiboseth was, maar U bent ook barmhartiger 
dan David en ik ben meer verenigd met Jezus Christus dan Mefiboseth met Jonathan was; want ik ben 
Zijn broeder, Zijn kind, Zijn bruid en een lid van Zijn lichaam, zijnde vlees van Zijn vlees en been van 
Zijn benen, Ef. 5:30.

Ik zal niet vluchten zoals Adam deed, hoewel ik naakt ben, Gen. 3:10, want God is niet minder machtig 
dan barmhartig om mijn naaktheid te bedekken met de wol van het Onbevlekte Lam, 1 Petr. 1:19. Van de 
gerechtigheid en de onnozelheid van mijn Zaligmaker zal Hij mij een kleed des heils maken en een rok der 
gerechtigheid, Jes. 61:10.
Ik zal de moed niet opgeven al bevind ik mij besmet, want God is een fontein des heils, Jes. 12:3, en uit de 
zijde van Jezus Christus vliet bloed en water, Joh. 19:34. Die mij vrijgekocht heeft, zal mij reinigen, 1 Joh. 
1:7. Ik zal de moed niet opgeven omdat ik zie dat ik arm ben, want God is de Heere des aardrijks, Psalm 
24:1, en Hij opent Zijn schatkameren voor de armsten der wereld, Jak 2:5. Ook niet omdat ik voel dat ik 
ziek ben, want Jezus Christus geneest allerhande ziekten en kwalen, Jes. 53:4, en Zijn dierbaar bloed is niet 
alleen een verkwikkende drank voor de gezonden maar ook een genezende drank voor de zieken, 1 Petr. 
2:24.
Ja het is zelfs zo, dat, als ik zonder ziekte was, het bloed van de Zaligmaker mij onnodig zou zijn, want die 
gezond zijn, hebben de Medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn, Matth. 9:12.

Maar Heere, daar U mij zo vriendelijk onthaalt en niet toelaat, dat ik tegen Uw goedheid ondankbaar zij, 
of dat ik Uw gunst in lichtzinnigheid zou misbruiken, Deut. 32:15, daar U mij roept, niet als Mozes 
midden uit de brandende bos, Ex. 3:2, maar midden uit de vlam Uwer liefde, en daar U mij niet alleen 
toespreekt over de verlossing Israëls, maar mijn eeuwige verlossing ook wilt verzegelen en mij ook wilt 
geven de panden van het erfdeel dat mij bereid is eer de grond van de wereld gelegd was, Ef. 1:4, geef mij 
dan uit te kunnen trekken de schoenen van mijn zonden, geef mij genade om mijn aardse genegenheden 
en onredelijke begeerten te kunnen afleggen, Kol. 3:5.
Ruk uit mijn hart de haat, de afgunst, de wraak, de gierigheid, de hoogmoed en de begeerte tot ijdele eer. 
Neem daaruit weg de wereldse liefde, de eigenliefde, de ijdelheid dezer eeuw en de vuile lustziekte. Geef 
mij, dat ik mijn ziel kwel vanwege zoveel zonden die ik begaan heb, Jac. 4:9. Geef mij die heilige droefheid 
naar God, die een onberouwelijke bekering werkt tot de zaligheid, 2 Kor. 7:10.
Geef mij de nagelen van een ernstig berouw, opdat ik al mijn begeerlijkheden daarmee moge hechten aan 
het kruis van mijn Zaligmaker. Dat de boetvaardige smart zou zijn als de speer, die het lichaam en het hart 
van deze oude mens doorbore. En daar er een onbarmhartig oordeel zal gaan over degene die geen 
barmhartigheid gedaan heeft, Jak 2:13, bekleed mij met de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, 
goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, en lankmoedigheid, en met een lankmoedige geest. 
Gord mij aan met liefde, die de band der volmaaktheid is, Kol. 3:12, 13, 14. Is het, dat er enigen zijn die 
mij iets misdaan hebben, zoals Jezus Christus mij genadig al mijn misdaden vergeven heeft, dat ik 
eveneens zo doe. En als ik mijn naaste in enig ding vertoornd mocht hebben, dat ik hem met woorden en 
metterdaad gewillig genoegdoening geve.

Och mijn God, ik gevoel mij nog zeer lauw en flauw te zijn, maar zend van de hemel enige engelen, die 
met de gloeiende kolen van Uw altaar mijn hart en mijn lippen reinigen, Jes. 6:6, en in mij ontsteken het 
vuur van een ware ijver en een oprechte liefde. Dat ik mijn hart gereinigd mocht hebben van een kwade 
consciëntie, en het lichaam gewassen met rein water, Hebr. 10:22. Dat ik mijn handen in onschuld wasse, 
aleer dat ik ga om Uw altaar te omringen, Ps. 26:6. Dat ik mij mocht haasten om mijn bruiloftsklederen 
aan te trekken, daar de maaltijd bereid is, Matth. 22:8.

O Heere! mijn ziel versmacht en mijn geest bezwijkt in mij, Ps. 143:4. Hoe meer ik drink van de wateren 
van deze wereld, hoe groter mijn dorst wordt. Er is niets in deze wereld dat mijn hart vervullen kan, noch 
mijn lusten verzadigen. Hoe meer eer, rijkdommen en vleselijke wellusten ik bezit, hoe leger en begeriger 
mijn ziel is. Maar U, Heere, hebt een levend water, waarvan iemand, als hij ervan drinkt, nimmermeer zal 
dorsten, Joh. 4:14. En U bent het Brood des Levens, waarvan, wie ervan eet, eeuwig zal leven, Joh. 6:35, 
51. Geef mij dan een honger en dorst naar de gerechtigheid, opdat ik verzadigd worde, Matth. 5:6. Geef 
mij van dat levende water, opdat mij niet meer dorste, Joh. 4:15.
Ik weet wel dat de put diep is, maar geef mij, Heere, het vat om daaruit te putten, of geef mij, dat ik daarin 
mag baden en mij in Uw genade dompelen. Dit Brood des Levens is wel ver van mij, want het is in de 
hemel, en ik ben op de aarde. Maar, Heere, U zult mij geven de vleugelen van het geloof, opdat ik met de 
menigte der Goddelijke arenden mijn vlucht moge nemen tot de gekruiste Jezus Christus, Matth. 24:28, 
om mij met Zijn vlees en bloed te voeden, in de verwachting, dat ik veranderd worde naar Zijn beeld, 2 
Petr. 1:4, en deelachtig gemaakt Zijn Goddelijke eigenschappen.
(…….)